Blog

Dog Blogs

Wetenschappelijk hondenonderzoek begrijpelijk gebracht

Dog Knows

Dog Knows

21 feb., 2024
Je kent vast de filmpjes van onderzoeken waarin een dier voor een spiegel wordt gezet met een zichtbare markering op een plaats op het lijf die het dier zonder spiegel niet kan zien. Raakt het dier deze markering aan, of probeert het deze weg te poetsen? Dan wordt geconcludeerd dat het dier zichzelf in de spiegel kan herkennen. Slechts een handjevol dieren slaagt voor deze test. Grote mensapen (behalve gorilla’s), eksters en dolfijnen zijn ertoe in staat. Herkennen honden zichzelf in een spiegel? Honden hebben vooralsnog in geen enkel onderzoek gedrag laten zien dat doet vermoeden dat zij zichzelf in een spiegel herkennen. Betekent dat honden zichzelf helemaal niet kunnen herkennen? Zeker niet! Ze herkennen zichzelf alleen niet op de manier die voor ons voor de hand liggend is… Jezelf herkennen op een andere manier In 2017 werd door Alexandra Horowitz onderzocht of honden hun eigen geur kunnen onderscheiden van die van een andere hond. Aan de studie namen 36 honden deel, van verschillende rassen en zowel reuen als teven. Alle honden werden afzonderlijk van elkaar getest. Voorafgaand aan de test werd aan de eigenaren gevraagd om wat urine van hun hond op te vangen. De honden werden vervolgens – volgens een zorgvuldig vastgesteld schema – gepresenteerd met steeds twee combinaties van de volgende vier geuren: 1) hun eigen urine, 2) de urine van een onbekende andere hond, 3) de urine van een bekende andere hond (uit hetzelfde huishouden), 4) hun eigen urine met een ‘markering’, of 5) enkel de ‘markering’. De ‘markering’ was een minuscuul stukje van de milt van een hond die was overleden aan lymfeklierkanker. De ‘markering’ werd toegevoegd aan 1,5 ml urine van de testhond, maar ook apart aan de honden gepresenteerd, om zeker te weten dat eventuele interesse niet enkel door de ‘markering’ werd veroorzaakt. De onderzoekster registreerde vervolgens hoe lang de honden snuffelden aan ieder van de afgesloten blikjes met de verschillende geuren. Herkennen honden hun eigen geur? De honden snuffelden duidelijk langer aan hun eigen urine met ‘markering’ dan hun eigen urine zonder ‘markering’. Ook snuffelden ze veel langer aan de urine van een onbekende andere hond. Ze snuffelden even lang aan hun eigen urine als aan de urine van een bekende andere hond. Helaas is niet met zekerheid te concluderen dat ze de ‘markering op zichzelf’ herkenden, want aan een blikje met alléén de ‘markering’ snuffelden ze even lang als aan een blikje met hun eigen urine met ‘markering’. Het onderzoek werd daarom herhaald met een andere, meer neutrale geur als ‘markering’, namelijk anijsolie. Ook nu snuffelden de honden langer aan hun eigen geur met ‘markering’, dan aan enkel hun eigen geur, ongeveer anderhalf keer zo lang. De verandering van de ‘markering’ bleek een goede keuze: nu snuffelden de honden meer dan twee keer langer aan hun eigen geur met ‘markering’, dan aan enkel de ‘markering’. De anijsolie op zich was voor een hond dus niet bijzonder interessant, maar wél in combinatie met de geur van zijn of haar eigen urine. De honden reageerden dus extra onderzoekend op een ‘gek geurtje’, in combinatie met hun eigen geur. Op een vergelijkbare manier reageert een chimpansee onderzoekend op een gekleurde stip op zijn vacht. Hoewel er geen spiegel aan te pas komt, lijken honden dus wel degelijk zichzelf te kunnen herkennen! Alexandra Horowitz (2017). Smelling themselves: Dogs investigate their own odours longer when modified in an “olfactory mirror” test. Behavioural Processes 143, pages 17-24.
14 sep., 2023
Jip was twee toen hij voor het eerst bij ons de oprit op kwam. Geen van zijn eigenaren kon hem na een scheiding bieden wat hij nodig had. In een half jaar verhuisde hij drie keer binnen de familie. Het grootste deel van zijn tijd verbleef hij uiteindelijk in zijn eentje in de gang, anders 'brak hij de tent af'. Op een zondagmiddag trok Jip, hangend aan een slipketting, een van zijn eigenaren de oprit over en ons huis binnen. Daar mocht de ketting af, waarop hij even flink hoestte. Weer op adem rende hij al plassend dwars door de woonkamer richting de achterdeur, die maar al te graag voor hem werd geopend. Hij plaste een rondje door de tuin, poepte op het terras en groef een paar kuilen in de recent aangelegde grasmat. Zo. En nu? Tijd voor een verfrissende duik in de vijver! Zijn eigenaar sprak bedremmeld de magische woorden: 'dat doet hij normaal nooit...' Mijn ouders waren weinig gecharmeerd van de nieuwe 'tuinman'. Toch trok Jip bij ons in na een goed gesprek met de eigenaar. Ik heb een week moeten praten als Brugman om ervoor te zorgen dat hij mocht blijven. Daar had ik voldoende tijd voor, want ik was voortaan net zoals Jip wakker bij zonsopgang. De dag brak aan met geblaf en vervolgde met geblaf in reactie op een postbode, vogel in de tuin, of nog erger: bezoek. Met wandelen viel Jip uit naar andere honden en trok hij enorm aan de lijn. Loslopen ging super goed. Terugkomen een stuk minder. Mijn familie, inclusief onze andere hond, was hem in eerste instantie liever kwijt dan rijk. Voor mij was Jip echter het begin van een verdieping in het gedrag van de hond. Stukje bij beetje boekten we samen vooruitgang. De belevenissen van de zondagmiddag vertelde ik zeker een jaar later aan een hondeneigenares met wie ik aan de praat raakte tijdens een wandeling. Ze reageerde onthutst: zo'n hond hoop je toch nooit in huis te krijgen! Jip reageerde op dat moment perfect op mijn signaal 'kom hier', ondanks vele afleidingen. De vrouw gebaarde naar Jip en zei: 'Maar dit is wel een ontzettend leuke hond! Waar heb je die vandaan?'. Ik kreeg een enorme grijns op mijn gezicht.  De uren trainen, stoom laten afblazen, en neus in de boeken zijn het waard geweest. Jip is inderdaad een ontzettend leuke hond. Hij heeft nog een tijdje in harmonie samengeleefd met onze andere hond. Hij slaagde met vlag en wimpel voor gehoorzaamheidsexamens en inmiddels stort hij zich vol enthousiasme op speuren en detectie. De enige geluidsoverlast die hij nog veroorzaakt is gesnurk. En ik? Ik sta nog steeds regelmatig vroeg naast mijn bed. Niet meer vanwege geblaf, maar in de hoop groepjes cursisten te kunnen helpen hun pup te laten opgroeien tot een fijne en gelukkige metgezel.
15 jul., 2023
Reuen worden vaak gecastreerd vanwege hun gedrag, zo bleek uit eerder onderzoek . Daarbij worden regelmatig redenen genoemd zoals rijden op andere honden (rijgedrag), vaak plassen tegen objecten (markeren) en weglopen. Als deze gedragingen daadwerkelijk veroorzaakt worden door hormonen, zou je verwachten dat er verschillen zijn tussen gecastreerde en niet-gecastreerde (intacte) honden, én tussen mannetjeshonden (reuen) en vrouwtjeshonden (teven), omdat hun hormoonhuishouding nogal verschilt. Dat is wat we hebben uitgezocht, in dit nieuwe onderzoek gepubliceerd in Journal of Veterinary Behaviour. Wat kwam er uit het onderzoek? – Intact versus gecastreerd Markeren kwam vaker voor bij intacte dan bij gecastreerde reuen (78% versus 66%), evenals rijgedrag (25% versus 18%). Voor weglopen was er geen verschil tussen intacte en gecastreerde reuen (32% versus 31%). Voor teven verschilden geen van de drie gedragingen tussen intacte en gecastreerde honden. Bij zowel reuen als teven waren er geen verschillen tussen honden die werden gecastreerd op verschillende leeftijden. Mogelijk maakt leeftijd van castratie voor deze gedragingen dus minder uit en wordt in Nederland wegloopgedrag bij honden niet hormonaal op gang gebracht. Wat kwam er uit het onderzoek? – Reu versus teef Voor de verschillen tussen intacte reuen en teven vonden we dat markeren bijna twee keer zo vaak voorkwam bij intacte reuen dan bij intacte teven (78% versus 41%). Markeergedrag is daarmee ‘seksueel dimorf’. Dat wil zeggen: het komt voor in twee (‘di’) verschillende vormen ('morf’), afhankelijk van het geslacht (de ‘sekse’) van de hond. Dit seksueel dimorfisme was vele malen minder uitgesproken bij rijgedrag. Rijgedrag kwam voor bij 25% van de intacte reuen en 17% van de intacte teven. Een verschil dat in onderzoek niet als verschil bestempeld wordt, omdat de uitgevoerde statistische toets geen significant resultaat gaf. Dit betekent dat het gevonden verschil te klein was en op toeval kan berusten. Ook in wegloopgedrag was er geen verschil tussen intacte reuen en teven (32% versus 27%). Eigenaren van intacte teven gaven aan of het gedrag sterker aanwezig was tijdens de loopsheid. Van de teven die markeergedrag toonden, deed 86% dit sterker tijdens de loopsheid. Rijgedrag werd vaker getoond tijdens de loopsheid door 44% van de teven die rijgedrag toonden en weglopen door 45%. Loopsheid heet wellicht dus niet voor niets (weg)loopsheid! Hoe voerden we het onderzoek uit? De resultaten konden we verkrijgen dankzij bijna duizend Nederlandse hondeneigenaren die een vragenlijst invulden, waarin ze onder andere de volgende drie vragen beantwoordden: In welke mate vertoont uw hond rijgedrag (het bestijgen van en rijden op andere dieren, mensen of voorwerpen)? In welke mate heeft markeergedrag (op verschillende specifieke plekken steeds kleine beetjes urineren) van uw hond invloed op uw wandeling? In welke mate vertoont uw hond wegloopgedrag (weglopen uit huis of van het erf) als hij/zij daarvoor de kans krijgt? De vragen hadden steeds vijf antwoordopties, met toenemende frequentie of intensiteit van het gedrag. Omdat vooral rijgedrag en weglopen relatief weinig voorkwamen, hebben we het aantal opties voor de analyse teruggebracht naar twee: de hond toont het gedrag wél of niet. Over de hele deelnemersgroep kwam rijgedrag voor bij 17% van alle honden, markeren bij 60% en weglopen bij 30%. Helpt castratie? De vraag of castratie helpt bij of om ongewenst gedrag te voorkomen, is niet gemakkelijk te beantwoorden! Markeergedrag kwam veel vaker voor bij reuen dan bij teven, en vaker bij intacte dan bij gecastreerde reuen. Er is dus mogelijk een relatie met castratie. Toch vertoonden ook veel gecastreerde reuen markeergedrag. Castratie helpt waarschijnlijk dus lang niet altijd bij markeergedrag. Rijgedrag en weglopen verschilden weinig tot niet tussen reuen en teven. Hoewel ook gecastreerde reuen rijgedrag vertoonden, was er wel een verschil tussen intacte en gecastreerde reuen. Voor zowel rijgedrag als weglopen vonden we echter ook verschillen afhankelijk van de leeftijd van intacte honden. Oudere intacte honden vertoonden minder rijgedrag en liepen minder vaak weg dan jongere honden. Mogelijk verminderen rijgedrag en weglopen dus ook zonder castratie, simpelweg door de toegenomen leeftijd. Zeker kunnen we dit niet weten. Onze onderzoeksopzet leent zich helaas niet voor het trekken van oorzakelijke conclusies. Met andere woorden, we weten niet zeker of de gevonden verschillen wel echt zijn toe te wijzen aan castratie, of dat er wellicht andere factoren spelen, die we onvoldoende in zicht hebben. Verder onderzoek Een eerste stap in het oplossen van dit probleem is het vergelijken van het gedrag van dezelfde honden voor én na castratie. Wil je daarbij helpen en deelnemen aan verder onderzoek? Lees dan hier verder. Meer kennis over de effecten van castratie helpt bij het inschatten of castratie ongewenst gedrag kan verminderen, in situaties waar niet ongewenste voortplanting, maar het gedrag, de gezondheid en het welzijn van de individuele huishond centraal staan. Roulaux, P.E.M., Van Herwijnen, I.R. & Beerda, B. (2023). The effectiveness of desexing as a means of decreasing the generally regarded sexually dimorphic behaviours of urine marking, mounting, and roaming in dogs. Journal of Veterinary Behavior 62, 47-52. Wil je meer leren over de effecten van castratie van reuen en teven op het gedrag en de gezondheid? Volg dan de lezing Geholpen hond!? , of plan een individueel adviesgesprek als je hulp wil bij de keuze voor het wel of niet laten castreren van je eigen hond.
30 jun., 2023
De psychologische term theory of mind beschrijft het besef dat jouw waarnemingen, opvattingen, verlangens en emoties (kunnen) verschillen van die van anderen. Hierdoor kun je je inleven en het standpunt van anderen innemen. Theory of mind, letterlijk vertaald ‘theorie van de geest’, openbaart zich in schijnbaar kleine dingen. Zonder theory of mind heeft doelgerichte communicatie weinig zin. Een simpel voorbeeld: stel dat je de hond eten geeft, terwijl je partner nog slaapt. Vervolgens ga je naar je werk. Het is niet de bedoeling dat de hond tweemaal eten krijgt, dus je wil voorkomen dat je partner hem of haar nogmaals eten geeft. Je beseft dat je partner niet kan weten dat jij de hond al eten hebt gegeven (ervan uitgaande dat je hierover niet de voorgaande avond hebt overlegd), want hij of zij sliep. Jouw besef is een vorm van theory of mind. Dankzij deze theory of mind stuur jij je partner een berichtje en heeft de hond pech… Geen tweede ontbijt! Verschillende niveaus Theory of mind is op te delen in verschillende niveaus. Hogere niveaus vereisen beter ontwikkelde cognitieve vaardigheden, die je in staat stellen om te denken, te leren, te onthouden, te redeneren en problemen op te lossen. Het laagste niveau van theory of mind is het kunnen aannemen van het perspectief van een ander. Een dier dat dit kan, begrijpt wat een soortgenoot wel of niet ziet. Met die kennis kan het dier bijvoorbeeld het juiste moment bepalen om voer te stelen. Hogere niveaus van theory of mind zijn besef van de kennis van een ander (iets wel of niet zien leidt tot bepaalde kennis of een gebrek daaraan) en besef van het geloof van een ander (de kennis van de ander verandert niet als in diens afwezigheid de situatie verandert). Besef van de kennis van een ander openbaart zich bijvoorbeeld als een dier begrijpt dat een soortgenoot die zich tijdens het verstoppen van voer achter een muur bevond, niet kan weten waar het voer werd verstopt. Besef van het geloof van een ander openbaart zich in het onderstaande voorbeeld van Sally en Anne. Waar zoekt Sally? Sally en Anne spelen de hoofdrol in een bekend experiment waarmee is onderzocht in hoeverre kinderen zich in de gedachten van anderen kunnen verplaatsen. Het experiment wordt uitgebeeld met twee poppen die Sally en Anne voorstellen terwijl het kind toekijkt, of het wordt gevisualiseerd met afbeeldingen of een video. Sally heeft een bal en verstopt deze in een mandje. Vervolgens verlaat ze de ruimte. Terwijl Sally weg is, verplaatst Anne de bal van het mandje naar een doosje. Als Sally terugkeert, wil zij de bal weer pakken. De onderzoekers vragen vervolgens het kind: ‘Waar zoekt Sally naar de bal?’. Een kind met besef van het geloof van een ander begrijpt dat Sally niet weet dat de bal is verplaatst en antwoordt daarom ‘het mandje’, ook al ligt de bal daar niet meer. Een kind zonder dit besef antwoordt ‘het doosje’. De benodigde cognitieve vaardigheden om de vraag correct te beantwoorden ontwikkelen zich met de leeftijd. Op een leeftijd van ongeveer vier jaar antwoorden de meeste kinderen ‘het doosje’. Zesjarigen antwoorden vrijwel altijd ‘het mandje’. Theory of mind bij dieren Al in de jaren 70 stelde men zich de vraag of dieren een theory of mind hebben. Inmiddels wordt van vele diersoorten verondersteld dat ze wel enige vorm van theory of mind hebben en dat vooral sociaal levende dieren hier baat bij hebben, omdat het ze in staat stelt te anticiperen op het gedrag van hun soortgenoten. Vooral perspectief nemen, een van de laagste niveaus van theory of mind, is aangetoond bij verschillende diersoorten. Hogere niveaus zijn veel minder vaak aangetoond. De zoektocht naar deze hogere niveaus begon bij een nauwe verwant van de mens: de chimpansee. Bij chimpansees is inmiddels aangetoond dat zij perspectief kunnen aannemen en besef hebben van de kennis van de ander, maar nog niet dat ze kennis hebben van het geloof van de ander. Inmiddels is verder onderzoek gedaan naar verschillende primaten, vogelsoorten, dolfijnen en honden. Man’s best friend Een uitzondering op de stelling dat diersoorten zich vooral richten op communicatie met soortgenoten is de hond. Honden zijn om verschillende redenen goede kandidaten voor onderzoek naar theory of mind. De hond is een sociaal dier, dat graag samenwerkt met soortgenoten. Daarbij is de hond door de domesticatie aangepast aan een leven met de mens. Uit onderzoek blijkt dat honden consequent wijssignalen volgen en in iets mindere mate ook onze blik. Verder begrijpen ze dat ze eten beter kunnen stelen wanneer mensen niet opletten (ogen dicht, omgedraaid of afgeleid) dan wanneer ze zich recht tegenover een oplettend mens bevinden. Ook is aangetoond dat honden ons perspectief kunnen aannemen. Apport! Voor een onderzoek naar het kunnen aannemen van het perspectief van de mens werden 47 honden getest (Kaminski et al., 2008). In de onderzoeksruimte waren twee kleine barrières geplaatst, waarvan één doorzichtig. De hond werd aan de ene kant van de barrières geplaatst, een onbekende persoon aan de andere kant. Achter beide barrières lagen identieke speeltjes, aan de kant van de hond. De persoon gaf vervolgens het signaal ‘apport’ (de honden werden vooraf getest op beheersing hiervan), zonder verdere aanwijzingen. Begrepen de honden dat de persoon maar één speeltje kon zien en dus waarschijnlijk dat speeltje bedoelde? Jazeker! Ze brachten betrouwbaar het speeltje dat achter de doorzichtige barrière lag. In controlesituaties zat de persoon omgedraaid of aan dezelfde kant als de hond, waardoor hij geen van beide of juist beide speeltjes kon zien. In deze controlesituaties hadden de honden geen duidelijke voorkeur voor welk speeltje zij apporteerden. Het is erg bijzonder dat uit dit onderzoek bleek dat honden in staat zijn om ons perspectief aan te nemen. Voor andere diersoorten is namelijk enkel aangetoond dat zij het perspectief van soortgenoten kunnen aannemen. Hogere niveaus van theory of mind zijn niet uitgesloten, maar daarvoor moet verder onderzoek gedaan worden. Kaminski, J., et al. (2008). Domestic Dogs Are Sensitive to a Human's Perspective. Behaviour, 146(7), 979-998.
13 jun., 2023
Je hebt vast wel eens gehoord dat de linkerhersenhelft andere soorten prikkels en prikkels van en naar andere delen van het lichaam verwerkt dan de rechterhersenhelft. Wist je dat dit bij honden en andere dieren tot uiting komt bij het ruiken van verschillende soorten geuren? Een stukje anatomie De grote hersenen bestaan uit twee duidelijke helften, die met elkaar verbonden zijn via een stevige, dikke bundel zenuwen. Via deze bundel, genaamd het corpus callosum, kunnen de hersenhelften met elkaar communiceren. Sommige hersenfuncties worden voornamelijk in een bepaalde helft van de hersenen verwerkt of uitgevoerd en veel minder in de andere hersenhelft. Dit wordt met een moeilijk woord lateralisatie genoemd. Het meest bekende voorbeeld van lateralisatie is links- of rechtshandigheid. Dit is niet alleen bij mensen het geval, ook de meeste honden hebben een voorkeur voor het gebruik van hun linker- of rechterpoot als ze bijvoorbeeld speelgoed onder de bank vandaan willen halen. Naast deze voorkeur voor het gebruik van een bepaalde poot bij honden, is er iets bijzonders aan de hand als we kijken naar het reukvermogen. Er is namelijk opvallend vaak een sterke voorkeur voor het gebruik van ofwel het linkse, ofwel het rechtse neusgat. Vecht-of-vluchtreactie Belangrijk om te weten is dat geur verwerkt wordt in de hersenhelft aan dezelfde kant als waar deze wordt geroken. Mogelijk heeft de voorkeur om te ruiken met een bepaald neusgat – en dus verwerking van de geur aan dezelfde kant van de hersenen – te maken met het aanspreken van het sympathische, of juist het parasympathisch zenuwstelsel. Beide maken deel uit van het autonome zenuwstelsel. Het autonome zenuwstelsel regelt – zonder dat je er bewust invloed op hebt – de werking van onder andere de ademhaling, de spijsvertering en het hart en de bloedvaten. Simpel gesteld is het sympathisch zenuwstelsel actief tijdens een periode van activiteit, en het parasympathisch zenuwstelsel tijdens een periode van rust en herstel. Het sympathisch zenuwstelsel versnelt de hartslag en ademhaling, verwijdt de bloedvaten en vertraagt de spijsvertering. Het speelt zo een belangrijke rol in de vecht-of-vluchtreactie van het lichaam. Het parasympathisch zenuwstelsel heeft een tegengestelde werking. De rechterhersenhelft heeft vooral verbindingen met het sympathisch zenuwstelsel, terwijl de linkerhersenhelft vooral verbindingen heeft met het parasympathisch zenuwstelsel. Op onderzoek uit Waar wij als mens onze omgeving vooral beleven middels zicht en gehoor, staat geur voor de hond op de eerste plaats. Het ontdekken van nieuwe geuren blijken honden vooral te doen met hun rechterneusgat. Blijkt de geur vies of bedreigend te zijn, dan blijven ze met hun rechterneusgat ruiken. Herinner je dat geuren via het rechterneusgat in de rechterhersenhelft verwerkt worden, en dat de rechterhersenhelft vooral verbindingen heeft met het sympathisch zenuwstelsel. Bekende veilige of lekkere geuren daarentegen, worden vooral geroken met het linkerneusgat. Deze voorkeur is te onthouden met het ezelsbruggetje ‘rechts is ranzig, links is lekker’. De conclusies komen uit Italiaans onderzoek van Siniscalchi et al. (2011). Voor het onderzoek werden 30 gecastreerde reuen en teven gebruikt, allen van gemixte rassen. De honden kregen in een speciale onderzoeksopzet zes geuren gepresenteerd, aangebracht op een wattenstaafje: voer zweet van de dierenarts die werkzaam was in de kennel van de honden citroen adrenaline vaginale uitscheiding van een teef in oestrus (loopsheid) een wattenstaafje zonder aangebrachte geur Elke hond had vervolgens zeven sessies, verdeeld over drie-en-een-halve week. Tijdens een sessie werden de zes geuren steeds drie minuten gepresenteerd met één minuut ertussen. De volgorde waarin de geuren werden aangeboden werd steeds gewisseld. Voor iedere presentatie van een geur werd genoteerd welk neusgat de hond als eerste gebruikte en welk neusgat als laatste (voordat de hond zelf wegliep of de geur werd weggenomen). Er zijn vier mogelijke uitkomsten: Ruikt de hond in eerste instantie met rechts, maar gebruikt hij daarna het linkse neusgat? Dan is dat een teken dat de geur onbekend was (vandaar rechts als eerste neusgat), maar dat de hond de geur nadat hij deze heeft leren kennen als positief ervaart (vandaar links als laatste neusgat). Soms ruikt een hond ook bij een bekende lekkere geur in eerste instantie even met rechts, om als het ware het zekere voor het onzekere te nemen, maar wisselt hij daarna direct naar links. Ruikt de hond de geur in eerste instantie met rechts en blijft hij ook met rechts ruiken? Dan ervaart hij de geur als vies of bedreigend. Het is moeilijk te achterhalen of de geur in eerste instantie wel of niet bekend was: zowel onbekende als vieze en bedreigende geuren worden met rechts geroken. Ruikt de hond de geur in eerste instantie met links en blijft hij ook met links ruiken? Dan gaat het om een bekende lekkere geur. Het komt weinig voor dat een hond eerst ruikt met het linkerneusgat en vervolgens met het rechterneusgat. Dat zou betekenen dat een bekende lekkere geur ineens onbekend, bedreigend of vies wordt. Het voer werd in eerste instantie even vaak met rechts als met links geroken. Een teken dat de geur van voer in ongeveer de helft van de gevallen logischerwijs als bekend en lekker werd ervaren. In de andere helft van de gevallen werd het voer waarschijnlijk niet direct herkend. Uiteindelijk roken bijna alle honden met links als laatste neusgat aan het voer: ook de honden die de geur niet direct herkenden, vonden deze geur dus uiteindelijk lekker. Kijk je terug naar de opsomming, dan viel voer voor de helft van de honden in de eerste categorie en voor de andere helft in de derde categorie. Dit was anders voor de geuren van de dierenarts en adrenaline. Deze geuren werden in eerste instantie met rechts geroken en de honden bleven ook met rechts ruiken. Deze geuren vielen in de tweede categorie: ze werden als bedreigend en/of vies ervaren. De geuren van vaginale afscheiding, citroen en een wattenstaafje werden in eerste instantie ook met rechts geroken, maar daarna door een deel van de honden met links, en door een deel van de honden met rechts. Sommige honden vonden deze geuren dus lekker, andere niet. Voor een deel van de honden vielen deze geuren in de eerste categorie, voor het andere deel in de tweede categorie. Aan het werk met de neus! De neus van de hond is bewonderenswaardig. De meeste honden zijn in staat tot bijzondere prestaties, én vinden het daarbij ook nog eens geweldig leuk om met hun neus te mogen werken. Wil jij de neus van je hond aan het werk zetten? Kijk eens of detectie iets voor jullie is!  Siniscalchi, M., Sasso, R., Pepe, A.M., Dimatteo, S., Vallortigara, G., Quaranta, A. (2011). Sniffing with the right nostril: lateralization of response to odour stimuli by dogs. Animal Behaviour, Vol. 82, 399-404.
door Pascalle Roulaux 14 dec., 2022
“De hoogopgeleide hond heeft het zwaar”, schreef NRC op 5 januari 2022. “Een baasje met een academische graad staat niet gelijk aan een gelukkig huisdier, blijkt uit onderzoek naar Iraanse honden. Van 401 honden bleken er 345 een probleem te hebben, een verbluffende 86 procent. Achter alle analyses doemde een bijzondere tendens op: de honden van academici hebben meer problemen.” Dat het hebben van een academische graad niet gelijk staat aan het hebben van een gelukkig huisdier, dat geloof ik direct. Maar blijkt dat ook echt uit dit onderzoek? Het onderzoek dat nu bij NRC verscheen, stond al in juni 2020 online. Binnen het onderzoek blijkt inderdaad 86% van de 401 honden minstens één van dertien geselecteerde probleemgedragingen te tonen. De top vijf werd gevormd door hyperactiviteit, angst, vernielzucht, agressie richting vreemden en weglopen. Wat echter niet onomstotelijk duidelijk wordt, is of deze gedragingen werkelijk een probleem vormden voor de eigenaren (of de honden). Een hond die slechts in bepaalde omstandigheden hyperactief, angstig of agressief gedrag toont, hoeft immers niet als problematisch ervaren te worden door zijn eigenaar. Het doel van de onderzoekers was het verkennen van verschillende factoren die mogelijk samenhangen met het voorkomen van probleemgedrag. Zo kwamen angst en rijgedrag vaker voor bij kleinere honden, terwijl grotere honden vaker agressie toonden richting vreemden. De honden werden vervolgens verdeeld op basis van hun leeftijd: 33,4% viel in de categorie puppy (jonger dan zes maanden), 38,4% was jongvolwassen (zes maanden tot twee jaar) en 28,4% was volwassen (ouder dan twee jaar). Als je weet dat slechts iets meer dan een kwart van de honden in deze studie volwassen was, is het wellicht helemaal niet zo verbluffend dat 86% van de honden minstens één probleemgedrag had. Niet geheel onverwacht, werden onzindelijkheid, hyperactiviteit en vernielzucht vaker vermeld bij jongere honden. Agressie richting bekende mensen, onbekende mensen en andere honden kwam juist vaker voor bij oudere honden, evenals rijgedrag, angst en teruggetrokkenheid. Verder kwamen angst en teruggetrokkenheid vaker voor bij teven dan bij reuen en was er een verband tussen onzindelijkheid en het geboorteseizoen van de hond. Over een bijzondere samenhang gesproken! Honden die in de zomer of in de winter werden geboren, plasten vaker in huis dan honden die in de lente werden geboren. We zijn er nog niet, want er werd ook gekeken naar verschillen tussen honden die korter (50,9%) versus langer (49,1%) dan zes maanden in bezit waren van de toenmalige eigenaar. Vernielzucht en onzindelijkheid kwamen vaker voor bij de eerste groep. Agressie, overmatig blaffen, rijgedrag en teruggetrokkenheid kwamen juist vaker voor bij de honden die langer dan een half jaar bij hun eigenaar waren. Verder kwamen angst, rijgedrag en teruggetrokkenheid vaker voor bij honden die binnenshuis leefden. Honden die buitenshuis leefden, waren vaker hyperactief en toonden meer agressie naar onbekende personen en andere honden. Honden die met andere honden samenleefden in hetzelfde huishouden, toonden minder vaak angst en rijgedrag. Nog een laatste bijzondere samenhang: er waren geen verbanden tussen de probleemgedragingen en de herkomst of de castratiestatus van de hond. Maar wacht eens even, waar is nu de factor van het opleidingsniveau? Stond er dan niets over het opleidingsniveau van de eigenaar in het artikel? Jawel, helemaal onderaan! Van alle eigenaren was 45,9% hoogopgeleid. Van de dertien probleemgedragingen kwam er één vaker voor bij honden van hoogopgeleide eigenaren, en dat was rijgedrag. Is dit een bijzondere samenhang? Ik vind het vooral bijzonder dat deze bevinding de keuze van de titel van het artikel bepaald heeft: ‘De hoogopgeleide hond heeft het zwaar’. Waarom die titel? Waarom niet de titel ‘Jonge hond is hand vol: meer onzindelijkheid, vernielen en druk gedrag’. Dan stimuleert een artikel mogelijk doordachte aanschaf van dieren. Bovendien kan er met een dergelijke titel meer onderzoek aangehaald worden, wat de robuustheid van de gebrachte informatie ten goede komt. Had een artikel met de jonge hond als onderwerp net zo veel reactie opgeroepen? Er is namelijk veel gereageerd op ‘De hoogopgeleide hond heeft het zwaar’ op sociale media, waardoor het artikel zich goed heeft verspreid. Gek hoe een krant dus beloond lijkt te worden voor het schrijven van een artikel met een schijnbaar lage informatieve waarde. Waarom? In 284 woorden wordt een simpele, prikkelende boodschap gegeven. Die boodschap is, eerlijk is eerlijk, behoorlijk opgeblazen. Mijn artikel, met in totaal bijna drie keer zoveel woorden, spreekt ongetwijfeld minder mensen aan dan het artikel van NRC. Een boodschap eenvoudig brengen is prima. Een boodschap een beetje opblazen, binnen de marge: daarover kunnen we discussiëren. Misschien is de aandacht van de lezer vandaag de dag niet meer te vangen zonder de boodschap wat op te blazen? Het is dan wel belangrijk dat we ons ervan bewust zijn dat dat opblazen gebeurt. Je hoeft geen academische graad te hebben om te beseffen dat er grenzen zijn aan opblazen. Die grenzen zijn noodzakelijk om te kunnen vertrouwen op een nieuwsbron. Als dat niet meer kan, krijgen we het zwaar… En onze honden misschien ook wel! Didehban et al. (2020). Problematic behaviors in companion dogs: A survey of their prevalence and associated factors. Journal of Veterinary Behaviour 39, 6-13.
door Pascalle Roulaux 14 dec., 2022
Gecasteerde reuen zijn soms erg interessant voor andere (intacte) reuen. Ze worden uitgebreid besnuffeld en zelfs bestegen. Hoe komt dat? Verschillende bronnen melden een mogelijke relatie tussen de maand waarin de reu gecastreerd wordt en de mate waarin die reu na de castratie wordt lastiggevallen. Klopt dat? Op wat voor manier worden gecastreerde reuen lastiggevallen? Laten we eerst nader bekijken wat dat lastigvallen precies inhoudt. Kaufmann et al. (2016) is hiervoor een goede referentie. In dit onderzoek werden interacties binnen groepjes van vier tot tien reuen gefilmd en geobserveerd. In deze groepjes was steeds ongeveer de helft van de honden gecastreerd. Intacte reuen besnuffelden, bestegen en bereden vaker een andere hond, terwijl gecastreerde reuen vaker besnuffeld, bestegen en bereden werden. Het besnuffelen van de genitale regio kan, in tegenstelling tot bestijgen en berijden, een normaal onderdeel zijn van een kennismaking tussen twee honden. Als dit het geval is, wordt het besnuffelen vaak ontspannen toegelaten. De gecastreerde reuen in dit onderzoek daarentegen, vertoonden relatief veel stresssignalen tijdens interacties met intacte reuen. Van een voor beide partijen prettige kennismaking leek dus geen sprake. Waarom zou de maand van de castratie effect kunnen hebben? Terug naar de vraag waar het om draait: heeft de maand waarin de reu gecastreerd wordt invloed op de mate waarin de reu wordt lastiggevallen? Onderzoekers uit dezelfde groep als het zojuist besproken onderzoek hebben hier informatie over verzameld. Allereerst beschrijven zij in dit artikel eerder uitgevoerde studies naar de samenstelling van geuren bij intacte en gecastreerde mannetjes en vrouwtjes van verschillende hondensoorten. In een van de studies werd ontdekt dat intacte vrouwelijke en gecastreerde mannelijke vossen na toediening van testosteron meer zogenoemde mannelijke geurstoffen afgeven in bijvoorbeeld de urine en de afscheiding van de anaalklieren. Uit onderzoek naar de urine van wolven bleek dat de concentratie van deze mannelijke geurstoffen in maart het hoogst is, vlak na de paartijd. De concentratie van andere geurstoffen, de zogenoemde vrouwelijke geurstoffen, is over het algemeen juist hoger bij intacte vrouwelijke en gecastreerde mannelijke wolven. Deze vrouwelijke geurstoffen komen ook voor bij de intacte mannetjes, maar in lagere concentraties. Daarbij werden deze geurstoffen bij de intacte mannetjes in de zomer in lagere concentraties aangetroffen dan in november, december en maart. Niet alleen de concentratie geurstoffen, maar ook de concentratie testosteron in het bloed schommelt bij wolven en andere wilde hondensoorten afhankelijk van het seizoen. Het is niet onderzocht, maar deze onderzoeken suggereren dat de samenstelling van de geurstoffen van onze honden onderhevig zou kunnen zijn aan soortgelijke schommelingen. Eerdere studies naar de concentratie van testosteron in het bloed van honden vonden echter geen duidelijk seizoenseffect, en dus (nog) geen onderbouwing van de suggestie dat er bij honden sprake is van een seizoenseffect. De samenstelling van de geurstoffen van honden is niet onderzocht, dus ook daar (nog) geen onderbouwing van de suggestie. Antwoord op de hamvraag… Of toch niet? Vervolgens beschrijft het artikel gegevens uit de masterscriptie van Kathrin Wörner. Een door haar ontwikkelde enquête werd ingevuld door 1193 eigenaren van reuen. Meer dan de helft (53%) werd gecastreerd vóór de leeftijd van één jaar. De meeste reuen werden gecastreerd in maart (14%) of in april of mei (samen 24%). In juli en december werden juist weinig reuen gecastreerd (samen minder dan 12%). Ongeveer een derde (32%) van de gecastreerde reuen werd lastiggevallen door andere reuen. Eigenaren gaven aan hoe vaak dit gebeurde én hoe intens hun reu werd lastiggevallen. Van de reuen die in september werden gecastreerd, werd 37% lastiggevallen. Van de reuen die gecastreerd werden in november of maart werd 16% lastiggevallen en voor april ging het om 11% van de reuen. De percentages van de andere maanden worden niet genoemd, maar er wordt wel vermeld dat dit percentage het laagst was voor reuen die gecastreerd werden in oktober. De cijfers zijn anders als het gaat om de intensiteit van het lastigvallen. De intensiteit was het hoogst bij reuen die gecastreerd werden in februari, maart en mei en het laagst na castraties in oktober, november en juni. Precieze cijfers voor deze vergelijking worden niet gegeven. De beschikbare cijfers zou ik graag voor je samenvatten tot een kant en klaar advies, maar dat vind ik nogal een uitdaging. Neem het percentage van de reuen dat werd lastiggevallen. Dit was het hoogst voor de groep die gecastreerd werd september (37%), maar het laagst voor de reuen die gecastreerd werden in oktober! Verder werden de reuen die gecastreerd werden in oktober en november het minst intens lastiggevallen. Zijn dat dan de best maanden om te laten castreren? Misschien toch niet, want van de reuen die gecastreerd werden in november, werd juist weer een relatief hoog percentage lastiggevallen. Conclusie Voor een kant en klaar advies ontbreekt helaas nog veel te veel informatie. De onderzoekers vermoeden dat castratie in de zomer of rond de jaarwisseling je reu mogelijk minder kans geeft om lastiggevallen te worden dan castratie in het voorjaar of najaar, maar ze stellen ook duidelijk dat het onderzoek nog moet worden vervolgd. Daarvoor hebben ze verschillende ideeën, maar hiervan heb ik helaas (nog) geen resultaten kunnen vinden. Tot die tijd kun je natuurlijk alsnog rekening houden met de vermoedens die uit dit onderzoek naar voren zijn gekomen. Laat je echter niet verleiden tot stellige beweringen over het effect van het jaargetijde. Misschien komt hierin ooit verandering, maar op basis van de huidige kennis zijn stellige beweringen een brug te ver. In dit artikel gaat het enkel over het moment van castratie, maar wist je dat deze ingreep een hele waslijst aan mogelijke voor- en nadelen heeft? Lees verder in dit artikel !
door Pascalle Roulaux 04 dec., 2022
Heb je wel eens meegemaakt dat je een vraag stelde over het waarom van een bepaalde aanpak of maatregel, en dat het antwoord neerkwam op ‘Oh, dat doen we al heel lang zo.’? Een beetje zoals het antwoord ‘Daarom.’, op de vraag ‘Waarom zijn bananen krom?’. Die bananen, die spelen een grote rol in een experiment dat enige opheldering kan geven over het waarom van het antwoord ‘Oh, dat doen we al heel lang zo.’. De details van het experiment wisselen van bron tot bron, maar het zou neerkomen op het volgende. Vijf apen worden in een ruimte geplaatst, waarin een tros bananen is opgehangen aan het plafond. De bananen zijn bereikbaar via een ladder. Al snel beklimt een van de apen de ladder richting de bananen. Zodra hij dat doet, worden de andere apen natgespoten met koud water. Al snel voorkomt de groep, hardhandig indien nodig, dat een van hen de ladder beklimt. Zo voorkomt de groep een koude douche. Op het moment dat geen van de apen nog pogingen onderneemt om de ladder te beklimmen, wordt één van de apen vervangen door een nieuwe aap. De nieuwe aap probeert al snel de ladder te beklimmen, maar dat wordt hardhandig voorkomen door de rest van de groep. Al snel onderneemt de nieuwe aap geen pogingen meer om de ladder te beklimmen, ook al heeft hij geen idee waarom. Vervolgens wordt wederom een van de oorspronkelijke apen vervangen door een nieuwe aap. Ook deze tweede nieuwe aap zal proberen bij de bananen te komen, maar dat wordt wederom voorkomen door de groep… Inclusief de eerste nieuwe aap! Steeds als de laatst toegevoegde aap zijn pogingen staakt om bij de bananen te komen, wordt weer één van de oude apen vervangen. Uiteindelijk bestaat de groep uit vijf apen, die geen van allen ooit zijn natgespoten, maar toch allemaal voorkomen dat een van hen de ladder beklimt. Zou je ze kunnen vragen waarom die ladder niet beklommen mag worden, dan zouden ze daar waarschijnlijk het antwoord niet op weten. Tja, omdat ze dat al heel lang zo doen, ze weten niet beter! Soms is er niets mis met dingen die al heel lang op een bepaalde manier gaan. Soms is het goed om er vraagtekens bij te zetten, omdat tijden veranderen. Als tijden veranderen, dan hangen de bananen inmiddels misschien wel voor het grijpen!
door Pascalle Roulaux 03 dec., 2022
Ik heb niet zo'n groene vingers... Gele en bruine vingers is meer wat ik heb. Dat zijn althans de kleuren die vaker voorkomen in mijn bescheiden collectie planten. Waar gaat het mis!? Er hangt er weer eens eentje slap. Hij heeft vast meer water nodig. Wat voor plant is het eigenlijk? Vaak heb ik geen idee. Gelukkig hebben we tegenwoordig een wereld aan informatie slechts een paar klikken bij ons vandaan. Ah, dit type plant heeft regelmatig water nodig en is niet bedoeld voor consumptie. Je kunt wel raden hoeveel ik daarmee geholpen ben. Wat is regelmatig? Ik begrijp dat het niet de bedoeling is, maar in feite is vijf keer per dag water ook regelmatig. Inmiddels heb ik wat bijgeleerd op plantengebied, maar niet zonder menig plant per ongeluk – in liefde – te hebben verdronken. Van verlepte varen naar pluizenbol op de puppycursus: Luna krijgt alle aandacht die ze zich kan wensen. Haar eigenaren bezoeken de cursus iedere week en iedere dag oefenen ze de dingen die ze daar leren. Ook bezoeken ze iedere dag plaatsen met veel verschillende prikkels, zodat Luna goed gesocialiseerd raakt. Ze speelt zo vaak mogelijk met andere honden en met de kinderen. Ondanks alles wat ze overdag doet, is Luna in de avond erg druk. Vooral rond etenstijd, als het hele gezin gezellig bij elkaar komt. Hoewel ze redelijk goed zindelijk is, plast Luna op zulke momenten bijna standaard binnen. Tussen het rennen door dan, want oh wat is ze druk! Zou ze overdag nog meer mogelijkheden moeten krijgen om haar energie kwijt te raken!? Hier zit de overeenkomst tussen Luna en mijn planten. Bij beide zijn de signalen van 'te weinig' ongeveer hetzelfde als de signalen van 'te veel'. Mijn planten worden geel en gaan slap hangen bij te weinig water… Maar helaas ook bij te veel water! Luna behoudt haar kleur en zal ook niet slap gaan hangen. Wel wordt ze druk van te drukke dagen. Natuurlijk kan ze een leuke training goed gebruiken voor haar verdere leven. Ook moet ze nieuwe ervaringen opdoen en voldoende beweging krijgen. Krijgt ze die prikkels niet, dan kan ze zich gaan vervelen en daardoor druk worden. Krijgt ze daarentegen te veel prikkels aangeboden? Dan stapelen deze zich op, doordat er te weinig tijd is om ze rustig te verwerken. De juiste regelmaat is de kunst. Voor ons als instructeurs is het vinden van de juiste regelmaat vrij gemakkelijk – althans, als het gaat om pluizige puppy’s. Voor de gemiddelde eigenaar is het een stuk lastiger. Het advies om de puppy regelmatig te laten slapen zegt waarschijnlijk niet zo veel, net zoals ik er niet veel mee opschiet te lezen dat een plant regelmatig water nodig heeft. Een concreter advies geeft je cursist houvast bij het vinden van de juiste regelmaat. Houd één tot anderhalf uur activiteit aan en geef je puppy daarna verplichte rust op een rustige plek, waar hij zich veilig voelt. Mijn planten zouden dankbaar zijn voor dergelijke adviezen op hun labels!
door Pascalle Roulaux 02 dec., 2022
Vanuit eigen ervaring roep je misschien meteen ja! Toch is dat antwoord lang niet zo vanzelfsprekend als je in het onderzoek duikt dat naar jaloezie bij dieren is gedaan. Jaloezie is een zogenoemde secundaire emotie. Lange tijd werd aangenomen dat dieren geen secundaire emoties hebben en dat honden dus ook niet jaloers kunnen zijn. Recent onderzoek trekt deze aanname (opnieuw) in twijfel. Wat is een secundaire emotie en wat betekent dat voor onze honden? Primaire versus secundaire emoties Primaire emoties zijn vrij eenvoudig en direct gerelateerd aan een bepaalde gebeurtenis. Je reageert bijvoorbeeld blij als je geld wint in de loterij, of juist verdrietig bij het overlijden van een familielid. Secundaire emoties zijn complexer, omdat ze vaak voortkomen uit gevoelens bij een primaire emotie. Zo kun je je schamen omdat je bang bent voor spinnen. De angst is primair, de schaamte is secundair. Jaloezie is ook een secundaire emotie. Terug in de tijd Laten we eerst even teruggaan in de tijd. Al in 2014 werd de aanname in twijfel getrokken dat dieren geen secundaire emoties hebben, na een onderzoek onder 36 honden. De onderzoekers vonden verschillen bij deze honden in hun reacties wanneer hun eigenaar interactie had met een nephond, een Halloween pompoen of een boek met pop-up plaatjes en muziek. De honden reageerden het sterkst of zelfs uitsluitend bij interactie met de nephond. Ze reageerden het zwakst bij de interactie met het boek. Het getoonde gedrag bestond uit snappen, piepen, blaffen, tussen het object en de eigenaar komen, de eigenaar aanduwen en het voorwerp aanraken of duwen. De onderzoekers gaven aan dat ze probeerden om een primordiale vorm van jaloezie aan te tonen zoals deze ook is aangetoond bij baby's van zes maanden. Het ging ze dus niet om complexe jaloezie zoals dit bij volwassen mensen is aangetoond. In de media werd echter geconcludeerd dat het bestaan van jaloezie was aangetoond. Maar dat was niet het geval! Het onderzoek toonde vooral aan dat honden meer geneigd zijn te reageren op een nephond en een vreemd voorwerp dan op een eigenaar die hardop voorleest uit een gek boek. Dat is niet zo gek. De meeste honden hebben immers meer met (nep)honden en vreemde voorwerpen dan met een eigenaar die zit te lezen (voor veel honden een signaal om te gaan rusten, er is dan niets te beleven). Daarbij zijn er verschillende andere motivaties te bedenken voor het gedrag dat werd bestempeld als jaloezie. Zo kan een hond door gedrag van de eigenaar richting een nephond of vreemd voorwerp denken dat het speeltijd is. Verhindering daaraan deel te nemen kan leiden tot frustratie. Angst voor nieuwe en onbekende voorwerpen is een andere mogelijke verklaring. De onderzoekers gaven aan verbaasd te zijn dat het gedrag snappen zoveel voorkwam. Ze hadden namelijk honden geselecteerd waarvan de eigenaars aangaven dat hun hond niet met agressie zou reageren in nieuwe situaties. Was de onderzoek setting misschien toch vreemder voor de honden dan gedacht? Mogelijk wekte dit angst op, van waaruit de honden gingen snappen. Deze verschillende verklaringen voor het gedrag maakten de jaloerse hond verre van aangetoond op basis van dit onderzoek. Verder onderzoek Onderzoek naar jaloezie bij honden eerder dit jaar richtte zich op het aantonen van drie menselijke kenmerken van jaloezie bij honden: 1) het gedrag werd alleen getoond als de eigenaar interactie had met een nephond, niet bij interactie met een object, 2) het gedrag was een gevolg van de interactie, niet enkel de aanwezigheid van de nephond, en 3) het gedrag werd zelfs getoond als de interactie plaatsvond buiten het gezichtsveld van de hond. Het eerste kenmerk werd al aangetoond in eerder onderzoek. De andere twee kenmerken zijn niet eerder aangetoond. Om ze te kunnen aantonen, werden in dit onderzoek enkele zaken anders aangepakt dan in voorgaande onderzoeken. De eigenaren in dit onderzoek aaiden ofwel een nephond, ofwel een cilinder bekleed met fleecestof. In het laatste geval was de nephond zichtbaar voor de testhond, maar had de eigenaar hiermee geen interactie. Het feit dat de nephond zichtbaar was in de rondes waarbij de cilinder werd geaaid, het nieuwe van dit onderzoek, was noodzakelijk om het tweede kenmerk aan te tonen. Om het derde kenmerk te kunnen aantonen, plaatsten de onderzoekers een laag schot voor de eigenaar, nadat de testhond de eigenaar had zien zitten met de nephond naast zich. De eigenaar bleef zichtbaar voor de testhond tijdens de interactie van de eigenaar met de nephond, maar de interactie zelf was niet zichtbaar voor de testhond. De eigenaren droegen tijdens de interacties een blinderende bril en koptelefoon, om te voorkomen dat zij zelf wisten of zij de cilinder of de nephond aaiden, en daar misschien onbewust hun gedrag op aanpasten. Ook dat is nieuw in dit onderzoek. Recente resultaten Tijdens de interactie werd gemeten hoe hard de testhonden aan de lijn trokken waarmee ze vast zaten aan de muur. Dit was volgens de onderzoekers een maat voor het verlangen van de honden om de interactie te naderen en daarmee een graadmeter voor jaloezie. Gemiddeld trokken de honden ongeveer twee keer harder tijdens de interactie met de nephond dan tijdens de interactie met de cilinder. Hiermee werden alle drie de menselijke kenmerken van jaloezie aangetoond bij honden, wat ons een stap dichter brengt bij het aantonen van jaloezie. Toch blijven alternatieve verklaringen mogelijk. Het gedrag kan het gevolg zijn van leerervaringen. Honden hebben waarschijnlijk vaker te maken gehad met een eigenaar die interactie heeft met een andere hond, dan een eigenaar die interactie heeft met een cilinder bekleed met fleecestof. Die leereffecten kunnen meespelen. Merk op dat bij de test met de cilinder, de testhond in beeld is bij de hond – zou dat iets doen met de hond en invloed hebben op zijn gedrag? Ook rijst de vraag welke exacte gedragingen de testhonden toonden tijdens de twee interacties. Mogelijk waren daarin verschillen zichtbaar die meer inzicht kunnen geven in de betekenis van de gevonden verschillen in trekkracht. De onderzoekers geven hierover geen informatie. Zelf concluderen ze dat dieren een rijker innerlijk leven leiden dan sommigen denken en dat de resultaten een belangrijke bijdrage leveren aan groeiend bewijs van jaloezie bij honden. Betekenis voor de hond Maakt dat uit voor onze honden, of jaloezie wordt aangetoond of niet? Die vraag is misschien nog wel belangrijker dan de vraag of jaloezie bestaat. Wat voor gevoel krijg jij bij jaloezie? Wat vind je hiervan als het voorkomt bij mensen? Meestal wordt jaloezie gezien als slechte eigenschap. Door het plakken van het label 'jaloezie' op gedrag van honden, kunnen mensen het gevoel krijgen dat ze dit gedrag moeten voorkomen of verminderen, mogelijk door het te bestraffen. Dit terwijl niet straf, maar vertrouwen geven de oplossing is. Gedrag waar wij in de praktijk vaak het label 'jaloezie' op plakken is het weghouden van een ander sociaal wezen bij de eigenaar. Een hond die dit doet, voelt zich mogelijk bedreigd door dat wezen en onvoldoende veilig. Hij moet leren dat dit onveilige gevoel niet nodig is. Niet gestraft worden omdat hij waarde technisch 'fout' zou zijn. Het wel of niet bestaan van jaloezie is nog niet volledig opgehelderd. Kennis daarover brengt ons hopelijk verder in ons inlevingsvermogen in de hond. De kennis over wat te doen met het gedrag echter, is wellicht nog veel belangrijker. Harris, C.R. & Prouvost, C. (2014). Jealousy in Dogs. PLoS ONE 9(7): e94597. Bastos, A.P.M., Neilands, P.D., Hassall, R.S., Lim, B.C. & Taylor, A.H. (2021). Dogs Mentally Represent Jealousy-Inducing Social Interactions. Psychological Science. 
door Pascalle Roulaux 01 dec., 2022
Al enkele jaren is er veel te doen over de veiligheid van vlooien- en tekenmiddelen die werken op basis van isoxazolines. Het gaat dan vooral om Bravecto® met als werkzame stof fluralaner, Nexgard® (afoxolaner) en Simparica® (sarolaner). De middelen zijn alleen verkrijgbaar via dierenartsen en kunnen worden toegediend als kauwtablet of druppelpipet, waarna ze twaalf weken werkzaam zijn. Ze werken in op het centrale zenuwstelsel van geleedpotigen. Vlooien en teken gaan dood doordat hun zenuwcellen hun bloedsomloop niet langer kunnen aansturen. De werkzame stoffen van de middelen zouden specifiek moeten zijn voor de zenuwuiteinden van geleedpotigen, maar uit de praktijk blijkt dat de middelen in sommige gevallen ook op de zenuwuiteinden van zoogdieren gaan zitten. Onderzoek naar de veiligheid In dit artikel lees je over de uitkomsten van Amerikaans onderzoek naar de veiligheid van deze middelen. Voor dit onderzoek werd gewerkt met een online vragenlijst. Hierop reageerden 2751 eigenaren, waarvan 1594 gebruik maakten van een preventief vlooien- en tekenmiddel. Meer dan 8 op de 10 eigenaren (1325; 83%) kozen voor een middel op basis van isoxazolines. De rest gebruikte een middel met een ander type werkzame stof (269; 17%). Als we inzoomen op de isoxazolines, zien we dat een zeer hoog percentage van de honden een reactie vertoonde op het gegeven middel. In het geval van Bravecto® 87%, Nexgard® 69% en Simparica® 61%. Ondanks deze hoge percentages, geeft dit onderzoek geen onomstotelijk bewijs van een uitzonderlijk grote kans op ernstige bijwerkingen door isoxazolines. Wel geeft het reden tot zorg en voorzichtigheid en belicht het de noodzaak van verder onderzoek naar mogelijke bijwerkingen. Mogelijke bijwerkingen Laten we eerst verder ingaan op de mogelijke bijwerkingen. Sommige honden zijn na toediening van isoxazolines wat misselijk en kunnen braken. Soms zijn ze instabiel en kunnen ze minder goed hun balans houden. Ernstige bijwerkingen omvatten ataxie (moeite met de coördinatie van bewegingen), convulsies (stuiptrekkingen) en toevallen (epilepsie). In extreme gevallen kunnen isoxazolines zelfs de dood tot gevolg hebben. De auteurs geven echter aan dat het in veel gevallen lastig is om alle bijwerkingen onlosmakelijk te verbinden met de gegeven middelen. Bijwerkingen kunnen komen door een onderliggende ziekte, door andere middelen die tegelijk werden gegeven of ze kunnen een compleet andere toevallige oorzaak hebben. Daarbij erkennen de auteurs dat de onderzoeksmethode waarschijnlijk heeft geleid tot een overschatting van de bijwerkingen. De verwachting is dat voornamelijk mensen die bijwerkingen opmerkten hebben deelgenomen aan de vragenlijst. Enige nuance Om de cijfers uit hun eigen onderzoek te nuanceren, bespreken de auteurs cijfers van de FDA (Food and Drug Administration) en het EMA (European Medicines Agency). De FDA heeft over een periode van meer dan vijf jaar ruim 32.000 meldingen van bijwerkingen geregistreerd. Dit lijkt ontzettend veel, maar als je nagaat dat de vlooien- en tekenmiddelen in die periode tientallen miljoenen keren zijn toegediend, blijkt minder dan 1% van de honden bijwerkingen te vertonen. Van de honden die bijwerkingen toonden is ongeveer 2.5% overleden en ruim 5% had toevallen. De meest voorkomende bijwerking was misselijkheid en mogelijk braken, bij ruim 40% van de honden met bijwerkingen. Cijfers van het EMA geven een ander beeld. Hier werden ruim 7.000 honden met bijwerkingen geregistreerd, waarvan 23% is overleden en 30% toevallen had. Hoewel het ook bij het EMA gaat om een zeer klein percentage honden met bijwerkingen, zijn de geregistreerde bijwerkingen wel zeer ernstig. Conclusie Ondanks dat de gevonden percentages in het Amerikaanse onderzoek vrijwel zeker grove overschattingen zijn, is er gezien de ernst van de mogelijke bijwerkingen wel degelijk reden tot zorg en voorzichtigheid. Al in september 2018 heeft de FDA dierenartsen en eigenaren van gezelschapsdieren gewaarschuwd zich bewust te zijn van mogelijke neurologische bijwerkingen na behandeling met vlooien- en tekenmiddelen die isoxazolines bevatten. In veel landen bevat de bijsluiter een waarschuwing voor het toedienen van deze middelen aan dieren met een historie van epileptische aanvallen. Ook met een gezonde hond kun je het zekere voor het onzekere nemen en gaan voor alternatieve middelen. De kans op bijwerkingen van isoxazolines is klein, maar de gevolgen zijn in uitzonderingsgevallen fataal. Palmieri et al. (2020). Survey of canine use and safety of isoxazoline parasiticides. Veterinary Medicine and Science, 1-13.
door Pascalle Roulaux 30 nov., 2022
Onderzoek wordt niet door iedereen op gelijke waarde geschat. Sommigen gaan daarbij kort door de bocht. Zo publiceerde ik eens een persbericht over een wetenschappelijk onderzoek waaraan ik zelf heb gewerkt. Iemand reageerde direct: 'oud nieuws en overbodig onderzoek'. De conclusies van het onderzoek verbaasden deze persoon geheel niet. Ze waren namelijk al lang duidelijk vanuit de praktijk! Waarom zou je wat je al weet nog verder moeten onderzoeken? Kunnen we in zo'n geval niet zonder de wetenschap? Mijn antwoord is nee. Niet omdat het eigen onderzoek betrof, maar omdat praktijk en wetenschap niet zonder elkaar kunnen. Zonder praktijk kan de wetenschap niet toegepast worden. Zonder toepassing ontstaan er geen nieuwe ideeën om te toetsen. Zonder nieuwe ideeën is er geen vooruitgang in de praktijk. Alleen met praktijk én wetenschap komen we samen vooruit. Als wetenschapper is het daarom belangrijk om kennis te hebben van de praktijk. Als practicus is het belangrijk om kennis te hebben van de wetenschap. Als de kennis vanuit de andere invalshoek ontbreekt, vallen we terug op onze eigen kennis en ervaring. Zo lees ik regelmatig beweringen van praktische professionals, gebaseerd op hun eigen ervaringen. Bij al de honden die zij observeerden, observeerden ze hetgeen dat ze beweren. Zij zullen het dus wel bij het rechte eind hebben! Maar weerspiegelden al die honden perfect de samenleving? Met andere woorden: gelden de observaties echt voor alle andere honden, en dus in het algemeen? Of wellicht alleen voor die honden in die situatie? Daarbij komt nog dat de waarneming van de mens onbewust wordt beïnvloed. Dit wordt de confirmation bias, of het bevestigingsvooroordeel genoemd. Het bevestigingsvooroordeel is de neiging om aandacht te schenken en waarde te hechten aan informatie die de eigen ideeën of overtuigingen bevestigt. Met andere woorden, informatie of observaties die passen bij het beeld dat je al had, vallen je meer op dan informatie en observaties die dat beeld tegenspreken. Hierdoor kan een tunnelvisie ontstaan. In de wetenschap wordt die onbewuste beïnvloeding zo veel mogelijk ondervangen door het uitwerken van een onderzoeksvoorstel, waarvan de uitvoering jaren in beslag kan nemen. Er wordt gewerkt met protocollen en ethogrammen om observaties zo objectief mogelijk vast te leggen. Waar mogelijk worden observaties 'blind' uitgevoerd. Dit wil zeggen dat de observator niet weet of de hond zich bevindt in de testgroep of in de controlegroep. Dit alles lijkt omslachtig, maar goed uitgevoerd onderzoek is nooit overbodig. Het is belangrijk om de praktijk te toetsen. Soms leidt dat tot verrassende conclusies. Als de praktijk het echter bij het rechte eind heeft, dan kunnen conclusies voelen als oud nieuws. Zo'n bevestiging van praktijkbevindingen kan leiden tot verder onderzoek en daarmee nieuwe bevindingen. Verder onderzoek, dat is precies waartoe mijn onderzoek heeft geleid. Voorlopig nog geen nieuwe bevindingen, maar alleen die bevestiging dat de praktijk het bij het rechte eind had. Oud nieuws? Misschien. Maar oud nieuws, dat blijkt zo slecht nog niet. Wil je meer leren over het op waarde schatten van wetenschappelijk onderzoek? Volg dan de lezing Kennis over wetenschap !
door Pascalle Roulaux 29 nov., 2022
Reuen (mannetjeshonden) worden vijf keer vaker dan teven (vrouwtjeshonden) gecastreerd vanwege hun gedrag (58% versus 11%). Dat was een van de belangrijkste bevindingen uit mijn onderzoek dat in 2020 gepubliceerd werd in wetenschappelijk tijdschrift PLOS ONE. Vanwege die bevinding gaat het onderzoek nader in op de reu. In dit artikel vind je de uitkomsten uit dit onderzoek onder bijna vijfhonderd eigenaren van gecastreerde en intacte reuen. Vooral dierenartsen hebben invloed op het castratiebesluit Bijna driekwart van de eigenaren (74%) gaf aan geadviseerd te zijn door een dierenarts, 48% door een instructeur en 38% door een gedragstherapeut. Dierenartsen adviseerden niet alleen vaker, ze raadden castratie ook vaker aan (pro-castratie). Van de adviezen van dierenartsen was 49% pro-castratie, versus 40% van de adviezen van instructeurs en 32% van de adviezen van gedragstherapeuten. Gedragstherapeuten, specialisten in (het beïnvloeden van) hondengedrag, werden dus relatief weinig geraadpleegd over castratie. Als dat wel het geval was, raadden zij castratie relatief vaak af. Desondanks werd van de gecastreerde reuen 58% gecastreerd vanwege zijn gedrag. Castratie heeft wisselende samenhang met mate van agressie Eigenaren van gecastreerde reuen rapporteerden of de mate van agressie na castratie was afgenomen, gelijk gebleven of toegenomen. Iets meer dan de helft van de eigenaren (51%) rapporteerde een gelijk gebleven mate van agressie. Z orgwekkend is dat 18% van de eigenaren een toegenomen mate van agressie rapporteerde. De overige eigenaren rapporteerden een afname (32%). Opvallend is dat een afgenomen mate van agressie vooral gerapporteerd werd door eigenaren die hun hond castreerden vanwege zijn gedrag. Eigenaren die hun hond castreerden om andere redenen, rapporteerden relatief vaak een gelijk gebleven of toegenomen mate van agressie. Schijnbare tegenstellingen in de tevredenheid van eigenaren Bijna driekwart van de eigenaren die hun hond castreerden vanwege zijn gedrag (74%) gaf aan zeer tevreden of grotendeels tevreden te zijn specifiek met het effect van castratie op het gedrag. Deze bevinding doet denken dat castratie het ervaren probleemgedrag verhelpt. Toch waren eigenaren die castreerden vanwege gedrag over het algemeen minder tevreden met hun hond (53% zeer tevreden) dan eigenaren van intacte reuen of eigenaren die castreerden om andere redenen (beide groepen 69% zeer tevreden). Deze tweede bevinding is opvallend en roept vragen op. Werd het probleemgedrag niet (volledig) verholpen door castratie, waardoor de eigenaren minder tevreden bleven? Leidde castratie tot nieuwe problemen? Of waren de eigenaren minder geneigd tot tevredenheid door andere factoren? De psychologie achter keuzes - onbewuster dan je denkt! Een mogelijke verklaring voor de bevindingen omtrent de mate van agressie en de tevredenheid is het optreden van psychologische processen bij de eigenaar. Deze processen kunnen invloed hebben op zowel de keuze van de eigenaar als het gevoel dat hij of zij daar achteraf over heeft. Een voorbeeld van een dergelijk psychologisch proces is cognitieve dissonantie. Cognitieve dissonantie is een onplezierige mentale toestand, die het gevolg kan zijn van twee gedachten die niet met elkaar te verenigen zijn, of van een eigen actie die niet te verenigen is met een bestaande overtuiging. Neem als voorbeeld de overtuiging dat het belangrijk is om klimaatbewuste keuzes te maken. Het willen maken van een verre vliegreis is daar moeilijk mee te verenigen, waardoor er dissonantie ontstaat. Je kunt er dan voor kiezen de trein te nemen in plaats van het vliegtuig, en daarmee je actie (de trein nemen) in overeenstemming brengen met je overtuiging (het klimaat is belangrijk). Er is echter ook een andere strategie om de dissonantie op te lossen. Deze vermindert namelijk doordat je bevattelijker wordt voor gedachten en waarnemingen die de dissonantie verminderen, dan voor gedachten en waarnemingen die deze in stand houden of zelfs vergroten (en het onaangename gevoel verergeren). Een mogelijke gedachte waardoor cognitieve dissonantie vermindert: 'Ik heb in mijn eentje weinig invloed op het klimaat. Het vliegtuig gaat toch, dus ik kan er net zo goed in gaan zitten' . Een mogelijke waarneming waardoor cognitieve dissonantie vermindert: een reclame waarin je vliegmaatschappij claimt de uitgestoten CO2 te compenseren. Ons brein helpt ons dus ons minder onplezierig te voelen door onze gedachten en waarneming te veranderen! Cognitieve dissonantie bij eigenaren - veranderde waarneming door verwachting Een eigenaar die zijn of haar hond laat castreren om het gedrag te verbeteren, hoopt en verwacht dat het gedrag na castratie ook daadwerkelijk verbetert. Als het gedrag niet verandert of zelfs verslechtert, veroorzaakt dat dissonantie. Om dissonantie te voorkomen of te verminderen, is de eigenaar mogelijk bevattelijker voor het waarnemen van positieve veranderingen in het gedrag, dan voor het waarnemen van negatieve veranderingen. Het is zeker mogelijk dat agressie daadwerkelijk verminderde bij een deel van de honden. Het is echter ook mogelijk dat eigenaren vooral rapporteerden wat zij hoopten en verwachtten te zien, omdat zij onbewust beïnvloed werden door psychologische processen. Deze psychologische processen beïnvloeden mogelijk niet alleen de eigenaar, maar ook de adviserende hondenprofessional. Cognitieve dissonantie kan ervoor zorgen dat hondenprofessionals na het geven van een pro-castratie advies bevattelijker zijn voor positieve verhalen over de effecten van castratie. Dat kan in een vicieuze cirkel leiden tot (nog) frequenter pro-castratie advies. Het omgekeerde kan ook gebeuren. Professionals die negatief staan tegenover castratie, zijn wellicht bevattelijker voor negatieve verhalen over de effecten van castratie. Gebalanceerd advies en verder wetenschappelijk onderzoek van groot belang Om een goed overwogen besluit te nemen, is het belangrijk dat eigenaren niet alleen medisch, maar ook gedragsdeskundig advies inwinnen. Zeker bij castratie vanwege gedrag, maar ook bij castratie om andere redenen. Gedrag kan immers ook onbedoeld beïnvloed worden. Ook is het van groot belang dat er verder onderzoek komt naar de gedragseffecten van castratie. Alleen dan kunnen hondenprofessionals goed onderbouwd advies geven. Het ontbreken van verder onderzoek geeft ruimte aan psychologische processen die de hond en de eigenaar mogelijk schaden, of in elk geval niet baten. P.E. M. Roulaux, I.R. van Herwijnen, B. Beerda (2020). Self-reports of Dutch dog owners on received professional advice, their opinions on castration and behavioural reasons for castrating male dogs. PLoS ONE 15(6): e0234917. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0234917. Wil je meer leren over de effecten van castratie van reuen en teven op het gedrag en de gezondheid? Lees dan verder in dit artikel !
door Pascalle Roulaux 28 nov., 2022
Castratie en sterilisatie kan zowel voordelen als nadelen hebben voor het gedrag én de gezondheid van je hond. Zowel reuen als teven worden bijna altijd gecastreerd. Hoofdredenen voor castratie van teven zijn het voorkomen van melkkliertumoren en baarmoederontsteking. Reuen worden echter vaak gecastreerd vanwege ongewenst gedrag. Dit terwijl er vanuit wetenschappelijk onderzoek verrassend weinig bekend is over de effecten van castratie op gedrag. In totaal is ongeveer de helft van de honden in Nederland gecastreerd. Naar schatting 60% van de teven en 40% van de reuen. Wat is het verschil tussen castratie en sterilisatie? Castratie is het verwijderen van de eierstokken en mogelijk ook de baarmoeder bij teven, of het verwijderen van de testikels bij reuen. Sterilisatie is het onderbreken van de eileiders of zaadleiders. Ten onrechte wordt vaak de term sterilisatie gebruikt voor het beschrijven van de ingreep bij teven. Zowel teven als reuen worden echter standaard gecastreerd. Ook laparoscopische sterilisatie (middels kijkoperatie) is in feite castratie. Sterilisatie maakt enkel onvruchtbaar, het heeft in principe geen gevolgen voor gezondheid of gedrag. Door te castreren wordt de invloed van geslachtshormonen grotendeels weggenomen. Voor reuen is testosteron veruit het belangrijkste hormoon. Voor teven zijn oestrogenen en progesteron belangrijk. Effecten van castratie op gedrag De invloed van castratie op gedrag wisselt tussen individuen. Bij de ene hond merk je er weinig van, bij andere zorgt het voor een verschil van dag en nacht. Uit onderzoek is gebleken dat castratie van reuen rijgedrag, markeergedrag en weglopen kan verminderen. Het gedrag kan echter ook helemaal niet veranderen, of juist erger worden. Ook agressie naar andere reuen kan verminderen, maar dat gebeurt niet altijd. In een aantal grootschalige onderzoeken gebaseerd op enquêtes is gekeken naar verschillen in angst en agressie tussen intacte en gecastreerde honden, zowel reuen als teven. Uit een aantal van deze onderzoeken kwam naar voren dat gecastreerde honden vaker angstig en/of agressief zijn. In deze onderzoeken is echter niet gekeken naar het gedrag van de gecastreerde honden voordat zij gecastreerd werden. Daardoor is niet met zekerheid te zeggen of de gevonden verschillen daadwerkelijk door castratie zijn veroorzaakt. Gedragseffecten verklaard In theorie is het mogelijk dat honden angstiger en/of agressiever worden na castratie. Bij reuen kan de daling in testosteron onzekerheid veroorzaken of verergeren. Vanuit onzekerheid kan een reu angstig en mogelijk zelfs agressief worden. Voorzichtigheid met castratie lijkt geboden bij reuen die wat onzeker zijn. Bij teven krijgt testosteron mogelijk in verhouding juist wat meer de overhand, door het grotendeels wegvallen van oestrogenen. Duitse Herder teven in een onderzoek op een militaire basis werden na castratie reactiever: ze toonden vaker dreiggedrag zoals grommen, blaffen en uitvallen in reactie op een vreemde persoon en hond in de buurt van de kennel. Achterhaal de oorzaak Hoe weet je nu of gedrag wel of niet zal verminderen na castratie? Probeer de oorzaak te achterhalen! Hetzelfde gedrag kan in verschillende situaties verschillende oorzaken hebben. Neem bijvoorbeeld rijgedrag. Dat kan veroorzaakt worden door hormonen, maar het kan ook voortkomen uit stress. In het laatste geval zal het na castratie niet verminderen. Er is zelfs een redelijke kans dat het na castratie toeneemt. Een goede gedragstherapeut kan helpen inschatten of castratie het gewenste effect zou hebben. In overleg met een gedragstherapeut en dierenarts kan eventueel een chemische castratie gebruikt worden om het effect van castratie te testen. Bij chemische castratie wordt gebruik gemaakt van een implantaat, dat na bepaalde tijd zijn werking verliest. Effecten van castratie op gezondheid Als je castreert vanwege gedrag, beïnvloed je niet alleen het gedrag, maar ook de gezondheid van je hond. Een belangrijk argument voor castratie van teven is het verminderen van de kans op melkkliertumoren en baarmoederontsteking. Beide kunnen ontstaan door (herhaalde) inwerking van oestrogenen en progesteron. Hoe eerder de teef gecastreerd wordt, hoe kleiner de kans. Tegenover deze positieve effecten staan echter negatieve effecten, waarop de kans juist groter is bij castratie op jongere leeftijd. Bij gecastreerde reuen en teven komen orthopedische problemen (zoals heup- en elleboogdysplasie, scheuring van de kruisband en patella luxatie) vaker voor dan bij intacte honden. Daarbij komen tumoren op plaatsen buiten het geslachtsstelsel (zoals de botten, de milt en de blaas) vaker voor bij gecastreerde honden. Voor gezonde reuen heeft castratie op medisch gebied meer nadelen dan voordelen. Voor gezonde teven is de keuze lastig. Omdat melkkliertumoren en baarmoederontsteking relatief vaak voorkomen en ernstige gevolgen kunnen hebben, wordt castratie van teven doorgaans aanbevolen door dierenartsen. Wacht wel tot na de eerste loopsheid, om de kans op negatieve gezondheidseffecten te verkleinen. Conclusie Castratie kan zowel voordelen als nadelen hebben voor zowel de gezondheid als het gedrag van je hond. De keuze kan erg lastig zijn en de effecten zijn niet altijd goed te voorspellen. Meestal is het raadzaam om te overleggen met zowel een gedragstherapeut als een dierenarts. Twijfel je over het wel of niet laten castreren van je hond? Plan dan een individueel adviesgesprek .
door Pascalle Roulaux 27 nov., 2022
Over het algemeen wordt de term castratie meer geassocieerd met reuen (mannelijk) en sterilisatie met teven (vrouwelijk). Reuen en teven kunnen echter beide zowel gecastreerd als gesteriliseerd worden. Castratie duidt bij de reu op verwijdering van de teelballen en bijballen, waardoor er geen productie van zaadcellen meer is. Ook de hormoonproductie van de teelballen valt weg. Bij de teef duidt castratie op verwijdering van de eierstokken en/of baarmoeder. De eierstokken produceren ook hormonen. Als ze verwijderd worden, valt deze hormoonproductie weg. Sterilisatie duidt bij de reu op onderbreking van de zaadleiders. Er is dan nog steeds productie van zaadcellen, maar deze kunnen het lichaam niet meer verlaten. Omdat de productie doorgaat, worden de zaadcellen na enige tijd binnen het lichaam afgebroken. Bij de teef duidt sterilisatie op onderbreking van de eileiders. De eierstokken blijven zitten en produceren nog steeds hormonen, waardoor de teef loops wordt. De vrijgekomen eicellen worden in het lichaam afgebroken. Na zowel castratie als sterilisatie is de hond onvruchtbaar. Castratie heeft echter meer gevolgen dan alleen onvruchtbaarheid, omdat de hormoonproductie wegvalt. Bij sterilisatie verandert er niets aan de hormoonhuishouding. Hiernaast is bij reuen chemische castratie mogelijk. Door middel van een injectie of implantaat wordt de reu tijdelijk onvruchtbaar. Hormonaal heeft dit hetzelfde effect als chirurgische castratie. Castratie van de teef kan verschillende benamingen en betekenissen hebben. Bij ovariëctomie worden alleen de eierstokken verwijderd, de overige structuren blijven intact. Bij ovariohysterectomie worden zowel de eierstokken als de baarmoeder verwijderd. Bij hysterectomie wordt alleen de baarmoeder verwijderd, de overige structuren (waaronder de eierstokken) blijven zitten. Over deze operatie is bijna niets bekend bij honden, omdat dit bijna nooit gedaan wordt. Met castratie bij de teef wordt dus in principe ovariëctomie of ovariohysterectomie bedoeld. Pakweg tien tot vijftien jaar geleden was ovariohysterectomie nog vrij standaard, inmiddels wordt vaker gekozen voor ovariëctomie. Eventueel kunnen de eierstokken laparoscopisch (middels kijkoperatie) verwijderd worden. Wanneer castratie en wanneer sterilisatie? Omdat men naast het onvruchtbaar maken van de hond vaak de invloed van de hormonen wil wegnemen, worden zowel reuen als teven in principe gecastreerd. De term sterilisatie bij de teef is echter zo ingeburgerd, dat zelfs professionals deze gebruiken, om de eigenaar niet te verwarren. Als je je teef zonder grondig overleg over de precieze ingreep hebt laten steriliseren, is zij zeker gecastreerd, omdat dit de standaard is. Ook in verzekeringsvoorwaarden kan gesproken worden over sterilisatie van de teef, terwijl hiermee castratie bedoeld wordt. Wil je meer leren over de effecten van castratie van reuen en teven op het gedrag en de gezondheid? Lees dan verder in dit artikel !
Share by: